Title: Wanneer iemand binnen honderd meter van het kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich niet meer verroeren.
1Wanneer iemand binnen honderd meter van het
kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich
niet meer verroeren.
2Overdag veranderde ze zich in een kat of een uil,
maar 's avonds werd ze weer een mens.
3Ze was mooier dan alle andere meisjes en was
verloofd met de knappe Joringel.
4Toen vond hij de bloem in de vroege ochtend.
5En ze leefden nog lang en gelukkig met elkaar.
6Hij hoorde wak zeggen
7Daar was de heks bezig de vogels in hun
zevenduizend kooien te voeren.
8Die dieren slachtte, kookte en braadde ze dan.
9Ook droomde hij dat hij daardoor zijn Jorinde
teruggekregen had.
10Om eens rustig samen te kunnen praten, gingen ze
in het bos wandelen.
11Hij stond erbij als van steen, kon niet huilen,
niet praten, geen hand of voet bewegen.
12Joringel kon zich niet meer bewegen.
13De zon stond nog maar half boven de berg en voor
de helft was ze al onder.
14" Pas op ", zei Joringel, " dat je niet te dicht
bij het kasteel komt ".
15Hij streepte dak weg
16Hij schrok en werd doodsbang.
17Ze had wel zevenduizend kooien met zulke
bijzondere vogels in haar kasteel.
18Ze had grote rode ogen en een kromme neus die met
de punt tot aan haar kin kwam.
19Jorinde zong
20Het zingt voor het duifje, zingt voor zijn dood,
Zingt lijden, lij, tuwiet, tuwiet, tuwiet.
21Ze kwamen overeen dat degene die het eerst erin
zou slagen de reiziger zijn mantel te doen
uittrekken de sterkste zou worden geacht.
22" Oh, wat moet er van mij worden? "
23Jorinde huilde een beetje.
24Daarna begon de zon krachtig te stralen, en
hierop trok de reiziger onmiddellijk zijn mantel
uit.
25Ze was geel en mager.
26Ze ging in de zon zitten en klaagde.
27Er was eens een oud kasteel midden in een diep en
donker bos.
28Wanneer het maantje in het kooitje schijnt, maak
los Zachiël, op het juiste moment ".
29Maar ze zei dat hij Jorinde nooit meer terug zou
krijgen en ging weg.
30Nu was er eens een meisje dat Jorinde heette.
31Daarna veranderde hij ook alle andere vogels weer
in meisjes en ging met zijn Jorinde naar huis.
32Alles wat hij met de bloem aanraakte werd van de
betovering bevrijd.
33Eindelijk kwam de oude vrouw terug en zei met een
doffe stem
34Juist op dat moment kwam er een reiziger aan, die
gehuld was in een warme mantel.
35Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een
vreemd dorp.
36Nu kon de heks niet meer toveren, en Jorinde
stond weer voor hem.
37Joringel liep dag en nacht en droeg de bloem naar
het kasteel.
38Daar hoedde hij lange tijd de schapen.
39De noordenwind en de zon waren erover aan het
redetwisten wie de sterkste was van hun beiden.
40In het midden lag een grote dauwdruppel, zo groot
als de mooiste parel.
41De noordenwind moest dus wel bekennen dat de zon
van hun beiden de sterkste was.
42Toen hij zo rondkeek, merkte hij, dat de oude
vrouw stiekem een vogelkooitje wegpakte en
daarmee naar de deur liep.
43Joringel kon niets zeggen, niet van z'n plaats
komen.
44De uil vloog in een struik en direct kwam er een
kromme, oude vrouw uit tevoorschijn.
45Toen ze Joringel zag werd ze kwaad, heel erg
kwaad.
46Vaak liep hij rond het kasteel, maar hij kwam
nooit te dichtbij.
47Het was een mooie avond.
48Ze kon dieren en vogels naar zich toe lokken.
49Dat kooitje bracht ze dan naar een zaal van haar
kasteel.
50Daarin woonde een oude heks helemaal alleen.
51Joringel lette niet op haar en bekeek de kooien
met de vogels.
52Snel sprong hij erheen en raakte het kooitje en
de oude vrouw aan met de bloem.
53Mijn vogeltje met het rode ringetje Zingt lijden,
lijden, lijden
54Ze keken om zich heen en waren verdwaald.
55Hij streepte bak weg
56Hij viel voor de oude vrouw op de knieën en
smeekte haar om hem Jorinde terug te geven.
57Op een keer droomde hij 's nachts dat hij een
bloedrode bloem vond met in het midden een
prachtige grote parel.
58Hij riep, hij huilde, hij jammerde, maar het was
allemaal voor niets.
59's Morgens, nadat hij wakker werd, begon hij door
berg en dal naar zo'n bloem te zoeken.
60Toen was Joringel verlost.
61Ze schold, tierde en spuwde gif en gal naar hem.
62Het heldere zonlicht scheen tussen de boomstammen
door in het donkere groen van het bos.
63Een uil met gloeiende ogen vloog drie keer om hen
heen en schreeuwde drie keer oehoe, oehoe, oehoe.
64en ten lange leste gaf de noordenwind het op.
65Er waren vele honderden nachtegalen, hoe moest
hij nou Jorinde terugvinden?
66Nu was de zon ondergegaan.
67Jorinde was in een nachtegaal veranderd die
tuwiet, tuwiet zong.
68Maar ze kon niet bij hem in de buurt komen.
69Ze mompelde wat, ving de nachtegaal en droeg die
in haar hand weg.
70Joringel keek naar Jorinde.
71Wanneer er echter een onschuldig meisje te dicht
bij haar kasteel kwam, veranderde de heks haar in
een vogel en sloot haar op in een kooitje.
72Joringel klaagde ook.
73Dit duurde totdat de heks hem met een spreuk
verloste.
74De nachtegaal was weg.
75Hij liep in de richting van het gefluit en vond
de zaal.
76Toen hoorde hij ze fluiten.
77Joringel keek door de struiken en zag vlakbij de
oude muur van het kasteel.
78Hij plukte de bloem en ging ermee naar het
kasteel.
79De noordenwind en de zon.
80De tortelduif zong klagelijk in de oude beuk.
81Ze wisten niet meer hoe ze thuis moesten komen.
82Joringel werd heel blij, raakte de deur aan met
de bloem en de deur sprong open.
83Zij gumde tak uit
84Hij zocht tot aan de negende dag.
85Zij gumde pak uit
86Toen hij dichtbij het kasteel gekomen was,
verstijfde hij niet, maar hij liep door tot aan
de deur.
87Ze waren verdrietig, alsof ze moesten sterven.
88Ze zouden over een paar dagen gaan trouwen en ze
hadden veel plezier met elkaar.
89" Gegroet Zachiël.
90Ze vloog hem om de hals en was zo mooi als
vroeger.
91De noordenwind begon toen uit alle macht te
blazen, maar hoe harder ie blies, deste dichter
trok de reiziger zijn mantel om zich heen
92Joringel ging naar binnen, liep over de
binnenplaats en luisterde goed of hij de vele
vogels kon horen.
93Hij hoorde vak zeggen